Algemeen
Profeet Ibrahim, in de Hebreeuwse bijbel bekend als Abraham, kreeg de titel ‘خليل الله’ KHALILULLAH’, wat ‘de vriend van Allah’ betekent. Ibrahim (A.S.) was de voorvader van vele grote profeten en staat in hoog aanzien bij alle grote geopenbaarde godsdiensten, te weten het jodendom, het christendom en de islam.
Ibrahim (A.S.) behoort tot de 25 profeten die in de Koran worden genoemd. Hij behoort ook tot de vijf profeten van Ulul’azm (Aarts-profeten), daar deze vijf profeten boeken en goddelijke godsdienstwetten hebben. Deze vijf profeten van Allah zijn Noach [Nuh (A.S.)], Abraham [Ibrahim (A.S.)], Mozes [Musa (A.S.)], Jezus [Esa (A.S.)], en Profeet Mohammad (S.A.W.).Ibrahim (A.S.) wordt 69 keer bij naam genoemd in de Qur’an.
Er zijn verschillende overleveringen, door verschillende Islamitische geleerden, over de leeftijd van Ibrahim (A.S.). Sommigen zeggen dat hij 169 jaar leefde, anderen zeggen dat hij 175 jaar op aarde leefde en weer anderen zeggen dat Ibrahim (A.S.) 195 jaar oud was. Echter, alle verhalen suggereren dat Ibrahim (A.S.) meer dan 150 jaar op aarde leefde.
Ibrahim (A.S.) is een profeet die door Allah op de proef wordt gesteld en ondanks zware beproevingen en uitdagingen, werd profeet Ibrahim (A.S.) getoond als een dienaar die zijn belofte hield en altijd een respectabele houding toonde. Zoals Allah zegt in de Qur’an:
“En van Ibrahim (Abraham) die alles vervulde (of overbracht) wat (Allah hem beval te doen of over te brengen)” (Soerah An-Najam: 53:37)
KINDERJAREN EN VROEGE LEVEN
Profeet Ibrahim (A.S.) was de zoon van Aazar ibn Nahur, ibn Sarough, ibn Raghu, ibn Phaligh, ibn Aher, ibn Shalih, ibn Arfghshand, ibn Sam, ibn Nuh (A.S.). Ibrahim (A.S.) werd geboren in de oude stad Ur van de Chaldea, ook bekend als Babylonië of Babylon (tegenwoordig gelegen in Irak). Hij werd geboren in een huis van afgodendienaren en zijn vader was een bekend afgodsbeeldhouwer. Als klein kind keek Ibrahim (A.S.) naar zijn vader die deze afgodsbeelden uit stenen of hout beeldhouwde. In die tijd aanbaden sommige mensen afgoden van steen en hout, anderen aanbaden de planeten, sterren, zon, maan en weer anderen aanbaden hun koningen en heersers. Allah heeft Ibrahim (A.S.) begiftigd met geestelijk inzicht en gaf hem wijsheid van jongs af aan. Allah zegt in De Qur’an:
“Voorwaar, Wij schonken Abraham voordien zijn leiding en Wij kenden hem goed (wat betreft zijn geloof in de Eenheid van Allah enz.)” (Soera Anbiya: 21:51).
Tijdens zijn vroege jeugd, realiseerde Ibrahim (A.S.) zich dat zijn vader vreemde beelden maakte. Op een dag vroeg hij naar de schepping van zijn vader toen zijn vader hem vertelde dat dit de beelden van de goden waren. Profeer Ibrahim (A.S.) was verbaasd en hij verwierp spontaan het idee.
Als kind speelde hij met zulke beelden, zittend op hun ruggen, zoals mensen zitten op de ruggen van ezels en muildieren. Op een dag zag zijn vader hem rijden op een beeld genaamd Mardukh. Op dat moment werd zijn vader boos en beval zijn zoon om niet meer met het beeld te spelen. Ibrahim (A.S.) vroeg: “Wat is dit voor standbeeld, mijn vader? Het heeft grote oren, groter dan de onze.” Zijn vader antwoordde: “Het is Mardukh, god der goden, mijn zoon, en de twee grote oren als een symbool van grote intelligentie.” Dit maakte Abraham aan het lachen, hij was toen pas zeven jaar oud.
IBRAHIM’S (A.S.) HAAT VOOR DE AFGODEN/STANDBEELDEN
Ibrahim (A.S.) merkte op dat de standbeelden, die door zijn vader waren gemaakt, niet aten en dronken en niet in staat waren om te spreken, zelfs als iemand het omver zou werpen niet in staat waren om op te staan en te blijven staan zoals het was. Hoe kunnen de mensen zich voorstellen dat deze standbeelden hun schade en voordeel kunnen brengen? Het volk van Ibrahim (A.S.) had een grote tempel vol afgodsbeelden. De grootste beelden werden in het midden van de tempel geplaatst. Profeet Ibrahim (A.S.), die als kind met zijn vader naar de tempel placht te gaan, verachtte al deze afgodsbeelden van hout en steen zeer. Wat hem verbaasde was de manier waarop zijn volk zich gedroeg toen zij de plaats van aanbidding betraden, zij toonden onderdanigheid en eer voor de beelden. Zij huilden en smeekten zelfs om verschillende dingen, alsof de standbeelden hoorden wat zij klaagden en bespraken. In het begin vond hij dit een grappig gezicht, maar later begon hij zich kwaad te maken. Wat het probleem nog groter maakte was dat zijn vader wilde dat hij priester zou worden als hij groot was. Hij wilde niets meer van zijn zoon dan eerbied voor die beelden van Ibrahim (A.S.), maar profeet Ibrahim (A.S.) hield nooit op zijn haat en minachting voor hen te tonen.
Op een dag kwamen profeet Ibrahim (A.S.) en zijn vader naar de tempel. Er was een feest voor de standbeelden en in het midden van het feest, was er een priester die een briefing gaf over de grootheid van de afgodsbeelden. De priester smeekte het standbeeld om zijn volk lief te hebben en hun levensonderhoud te geven. Plotseling werd de stilte verbroken door de stem van Ibrahim (A.S.) die zich tot de priester richtte: “O priester, hij zal u nooit horen, gelooft u dat hij u gehoord heeft?” De mensen begonnen te zoeken naar waar de stem vandaan kwam. Zij ontdekten dat het de stem van Ibrahim (A.S.) was. Toen begon de priester zijn bezorgdheid en woede te tonen. Plotseling probeerde de vader van profeet Ibrahim (A.S.) de situatie te kalmeren en zei dat zijn zoon ziek was en niet wist wat hij zei.
Daarop kwamen zij beiden de tempel uit. De vader begeleidde profeet Ibrahim (A.S.) naar zijn bed en probeerde hem in slaap te brengen. Hij wilde echter niet slapen. Ibrahim (A.S.) stond op van het bed, verliet zijn huis en ging naar een berg. Hij liep alleen in het donker totdat hij een grot koos waar hij met zijn rug tegen de wand ging zitten.
IBRAHIM (A.S.) ONTDEKT ALLAH
In de grot van waaruit het zicht op de hemel vrij was, bracht profeet Ibrahim (A.S.) enige tijd door met het kijken naar de hemel. Hij keek naar planeten en sterren die door sommige mensen op aarde werden aanbeden. Zijn jonge hart werd vervuld met een enorme pijn. Hij dacht na over wat er achter de maan, de sterren en de planeten was (d.w.z. Allah) en was verbaasd dat deze hemellichamen door de mensen werden aanbeden, terwijl zij waren geschapen om hun Schepper te aanbidden en te gehoorzamen. Ibrahim (A.S.) kwam terug naar zijn huis en vroeg zijn vader en ook zijn volk wie deze hemellichamen aanbaden. Zoals Allah de woorden van Ibrahim (A.S.) in De Qur’an verhaalt:
“En (gedenk) toen Abraham tegen zijn vader Azar zei: “Neemt gij afgoden als aliha (goden)? Voorwaar, ik zie u en uw volk in duidelijke dwaling.” Zo toonden Wij Abraham het koninkrijk der hemelen en der aarde, opdat hij tot hen zou behoren die met zekerheid geloofden. Toen de nacht hem met duisternis overdekte zag hij een ster. Hij zei: “Dit is mijn Heer.” Maar toen hij opging, zei hij: “Ik houd niet van hen die zich zetten.” [Soera Al-Anaam (6: 74 tot 76)]
En toen hij de maan zag opkomen, zei hij:
“Dit is mijn Heer.” Maar toen zij onderging, zei hij: “Indien mijn Heer mij niet leidt, zal ik zeker tot het dwalende volk behoren.” En toen hij de zon zag opkomen, zei hij: “Dit is mijn heer, dit is groter.” Maar toen zij onderging, zei hij: “O mijn volk, voorwaar, ik ben vrij van hetgeen gij met Allah vereenzelvigt. Voorwaar, ik wend mijn aangezicht naar Hem die de hemelen en de aarde heeft geschapen, de waarheid tegemoet, en ik behoor niet tot degenen die anderen met Allah vereenzelvigen.” [Soera Al-Anaam (6: 77 tot 79)]
En zijn volk redetwistte met hem. Hij zei:
“Redetwisten jullie met mij over Allah terwijl Hij mij geleid heeft? En ik vrees niet wat gij met Hem vereenzelvigt, tenzij mijn Heer iets wil. Mijn Heer omvat alle dingen in kennis, zult gij u dan niet herinneren? En hoe zou ik moeten vrezen wat gij met Hem vereenzelvigt, terwijl gij niet vreest, dat gij datgene met Allah vereenzelvigt, waarvoor Hij u geen gezag heeft nedergezonden? Wie van de twee partijen heeft meer recht op veiligheid, als jij het zou weten? Zij die geloven en hun geloof niet met onrechtvaardigheid vermengen – zij zijn het, die zekerheid zullen genieten en zij worden geleid. En dat was Ons beslissend argument dat Wij Abraham tegen zijn volk gaven. Wij doen geleidelijk opstaan wie Wij willen. Voorwaar, uw Heer is Alwijs en Alwetend.” [Soera Al-Anaam (6: 80 tot 83)].
In dat debat verduidelijkte Ibrahim (A.S.) aan zijn volk dat deze hemellichamen niet dienen als goden en niet kunnen worden aanbeden als deelgenoten met Allah. Inderdaad, deze hemellichamen zijn geschapen dingen, gemaakt, bestuurd, beheerd en gemaakt om te dienen. Zij verschijnen soms en verdwijnen op andere momenten, uit het zicht van onze wereld. Maar Allah verliest niets uit het oog en niets kan voor Hem verborgen worden. Hij is zonder einde, eeuwig zonder verdwijning. Er is geen andere godheid dan Allah. Allah zegt in de Qur’an:
“En tot Zijn tekenen behoren de nacht en de dag en de zon en de maan. Werpt u niet neder voor de zon of voor de maan, maar werpt u neder voor Allah, Die hen schiep, indien gij Hem aanbidt.” (Soera Fussilat: 41:37)
Ibrahim (A.S.) deed zijn best om zijn volk het geloof in de eenheid van Allah en het aanbidden van Hem alleen te doen inzien. Toen hij tot zijn vader en zijn volk zei:
“Wat zijn deze beelden waaraan jullie zijn toegewijd?” Zij zeiden: “Wij vonden onze vaderen aanbidders van deze beelden.” Hij zei: “Jullie verkeerden zeker in duidelijke dwaling, jullie en jullie vaderen.” Zij zeiden: “Hebt gij ons de waarheid gebracht, of behoort gij tot hen die spelen?” Hij zei: “Neen, uw Heer is de Heer der hemelen en der aarde, die hen heeft geschapen, en ik behoor tot hen, die getuigen.” [Soerah Fussilat (41:52 tot 56)]
(Einde deel 1)